1915/1975 B.V. Meubelfabriek "RUVA"

Beginperiode van het bedrijf

Keulen en Aken zijn niet op een dag gebouwd, en een bedrijf ontstaat doorgaans niet van de ene op de andere dag. In de beginperiode van pionieren en proberen is er vaak geen tijd voor nauwkeurige registratie van historische gegevens. En waarom zou men dat ook doen, niemand weet tenslotte welk een bedrijf er nog eens uit zal groeien. Oprichtingsactes, actes van koop van onroerende bedrijfsgoederen e.d. geven weliswaar de feitelijkheden van dat moment aan, maar ze laten niet zien waaruit een en ander zich ontwikkeld heeft. Voor dit probleem zag de directie van RUVA in Varsseveld zich dan ook geplaatst bij de opening van het nieuwe kantoorgebouw, waarvan men wel wist dat ze zou geschieden ongeveer 60 jaar na wat ze als de start van het bedrijf ziet. Een klein onderzoekje leerde dat de oprichtingsdatum van het bedrijf rustig op 1 januari 1915 gesteld mag worden. Wat daar nog aan voorafging was dat Wessel Rutgers, de vader van de oprichters, de heren A.J. en R.J.W. Rutgers, na onder meer in het westen van het land als timmerman in loondienst gewerkt te hebben, in Varsseveld reeds een timmerwerkplaats voor zichzelf begonnen was. Wessel Rutgers pakte alle voorkomende timmerwerk in dit Achterhoekse dorp aan. Dat bestond dan meestal uit het voorkomende boerentimmerwerk, reparaties (klantenwerk) en nieuw timmerwerk voor de bouw (kozijnen, ramen, binnen- en buitendeuren) en alles was in die tijd nog handwerk, want enige vorm van energie had Varsseveld in die dagen nog niet. Behalve het eerder genoemde timmerwerk maakte vader Wessel ook nog het werk voor huwelijksuitzetten als dat gevraagd werd, en er zijn in die tijd kabinetten vervaardigd die nu nog getuigen van het vakmanschap van de maker.
Zijn twee ondernemende zoons nemen de liefde voor het vak van vader over en groeien al van heel jongs af aan in het werk op, zodanig dat ze zonder dat dat direct officieel is vastgelegd, "in de zaak zitten". Gezien de leeftijd van de beide broers en het feit dat in 1917 formeel wordt vastgelegd dat de "zaak" van vader is overgenomen, is het verantwoord te stellen dat de zoons, die het vooruitzicht op een eigen zaak hadden, reeds een paar jaar eerder het bedrijf "gezicht" gegeven hebben. De beide zoons hadden een goede ruggesteun, want vader Wessel was een gezien man, die behalve zijn vak ook nog vele andere ambities had in het openbare leven. Zo was hij o.a. bestuurslid van de technische tekenschool, die Varsseveld toen reeds bezat. Hij is jarenlang wethouder geweest en hij had veel te doen met het verenigingsleven.
Rond de tijd dat de zoons het bedrijf uitbouwden werkten er gemiddeld 6 tot 9 arbeiders. De bedrijfsvoering was eenvoudig, hetgeen ook blijkt uit de administratie. Eén grote foliant bevat het leeuwendeel van wat er geadministreerd werd in een tijdvak van tien jaren. Ondanks de eenvoud van de administratie, verbaast ons nog de nauwgezetheid waarmee ze is uitgevoerd. En ondanks het feit dat alles met de hand geschreven moest worden, werd van elke uitgaande brief een copie overgeschreven in het "copiënboek". Dat de boekhouding nog zo eenvoudig kon zijn, was voor een groot deel het gevolg van de summiere sociale wetgeving. Er bestond nog slechts de verplichting dat de arbeiders verzekerd waren krachtens de ongevallen- en ziektewet. De arbeiders ontvingen een wekelijks loonvoorschot en eenmaal per vier weken volgde dan de afrekening waarbij de premiën verrekend werden en rekening gehouden werd met prestatie en persoonlijke factoren. De arbeiders moesten zelf eens per jaar aan de plaatselijke belastingcommiezen inzage verlenen in hun jaarverdiensten, maar ze waren in het algemeen vrijgesteld van belastingbetaling. De heer R.J.W. Rutgers, die nog altijd directielid is, moet er nog een beetje om lachen als hij vertelt: "Elke week maakten we het kasboek op, alles was dan betaald, en er waren geen crediteurenschulden." Het was in die tijd gebruikelijk in de aannemings- en timmerbedrijven in de Achterhoek dat er hoofdzakelijk in de zomermaanden gewerkt werd. In de wintermaanden was de werkloosheid in deze sector algemeen. Elk bedrijf had echter toch zijn vaste kern personeel. Van verloop was niet veel sprake, want de seizoenwerkloosheid was toch algemeen en bovendien is het in de Achterhoek nog altijd merkbaar dat de werknemer er lang bij zijn werkgever blijft. Behalve dat de arbeiders in de zomermaanden in het bedrijf werkten, hadden de meesten een klein boerderijtje, waaruit ze hun bestaan aanvulden. Het was een armoedige archaïsche toestand, waarin de mensen beseften dat ze elkaar nodig hadden. Een dergelijke toestand, die vooral door de traditie veroorzaakt is, leverde doorgaans wel moeilijkheden op wanneer een ondernemer zijn bedrijf wat efficiënter wilde organiseren, omdat de arbeider lang niet altijd de noodzaak van mechanisatie en modernisatie zag. Dit werkte in de Achterhoek nog door tot lang in de crisistijd toen fabriekswerk nog altijd minder geacht werd dan het werk van een dagloner.

Mechanisatie

Toen de broers A.J. en R.J.W. Rutgers de zaak van hun vader voortzetten, begonnen ze een houtzagerij in het pand aan de Dames Jolinkweg, toen nog Aaltenseweg geheten, dat al in 1912 door A.J. Rutgers gekocht was. Hierdoor werd enige continuiteit in het bedrijf gebracht en konden de arbeiders ook in de wintermaanden aan het werk blijven. Deze zagerij was de eerste vorm van industrialisatie in het toen nog geheel agrarische Varsseveld. Omdat er nog geen openbare energievoorziening was, werd een door een gasgenerator aangedreven motor, een zogenaamde zuiggasmotor, geïnstalleerd. De voeding bestond uit één wagon kolen per jaar, want door een spoorstation was Varsseveld in elk geval door het openbaar vervoer ontsloten. Het hout dat gezaagd werd, kwam uit de onmiddellijke omgeving en werd grotendeels verzaagd tot boerengeriefhout. Toen er eenmaal een energiebron voorhanden was, lag het voor de hand dat de handkracht snel verdween. De eigenlijke kern van het bedrijf, de timmerwerkplaats, groeide uit tot een timmerfabriek. Machines, vaak tweedehands, werden in het Duitse grensgebied gekocht en na installatie in Varsseveld aangedreven door een en dezelfde zuiggasmotor. Toen deze tenslotte te licht geworden was, werd overgegaan tot de aanschaf van een gasoliemotor. In 1924 eiste deze mechanisatie overigens een zware tol. De heer A.J. Rutgers struikelde tijdens zijn werk en kwam ongelukkigerwijs in het zaagraam terecht. Hij kwam hierbij op tragische wijze om. Het bedrijf wordt dan verder voortgezet door de heer R.J.W. Rutgers en de weduwe van de beer A.J. Rutgers.

Crisisjaren

Tot aan de beruchte crisisjaren voor de tweede wereldoorlog maakt het bedrijf een stabiele periode door. Het werk blijft hetzelfde: alle voorkomende machinale timmerwerk. Men voerde klantenwerk uit, er werden aannemerswerkzaamheden verricht en samen met de metselaar, de smid, de loodgieter e.d., die zelf voor hun deel inschreven naar hetzelfde werk, werden complete bouwwerken uitgevoerd. Als het moest werd ook het ontwerp van bijv. een huis gemaakt. Dat gebeurde dan wel door de timmerman, die als partner in het bouwproces het meest hiervoor was toegerust. Dit was in de Achterhoek niet ongebruikelijk, waar de klant naar de timmerman stapte, globaal zijn wensen opgaf, en na de tekeningen gezien en de prijs gehoord te hebben, zei: Bouw het me maar Ondanks dat het erop lijkt dat het bedrijf zich als een aannemersbedrijf met een goed geoutilleerde timmerfabriek lijkt te ontwikkelen moeten we in het oog houden dat het maken van eenvoudig meubilair en boerengerief steeds een wezenlijk deel van het bedrijf blijft. Als in de crisisjaren de activiteit in de aannemerssector terugvalt, heeft het bedrijf van Gebr. Rutgers één voordeel boven de aannemers, namelijk het produktieapparaat. Om nu de continuiteit te garanderen moet men geen opdrachten afwachten, maar een andere richting uitgaan nl. het zoeken naar een produktenassortiment waarbij voorraadvorming mogelijk is. Het meubilair dat tot dan toe hoofdzakelijk in opdracht gemaakt is, wordt nu in grotere series gemaakt, net naar het met de werkvoorziening van de arbeiders gesteld is. Zo kan men de mensen aan het werk houden, doch dat niet alleen, men moet bij het einde van de crisisjaren zelfs vaststellen dat er niet alleen meer personeel gekomen is, doch ook dat de aanzet van een complete meubelindustrie geschapen is. In die omschakelingsperiode, 1932-1940, wordt er van alles gemaakt waarvan men maar denkt dat het afzet zal vinden. Zelfs de bekende houten strijkplanken uit grootmoeders tijd zijn er gemaakt. Een goede gok was de vervaardiging van houten ledikanten. Het waren eenvoudige; van vurenhout en met triplex paneeltjes. Het geheel werd geschilderd in imitatie eiken. Het was de tijd dat ook bij de gewone man de bedstede uit de mode raakte, terwijl er geen geld was voor luxe. De meubelhandelaren bleven er echter om vragen en zo konden de timmerlui als het in het bouwtimmerwerk slap was, op de voorraadvorming van ledikanten gezet worden. Het contact met de meubelhandel, alsmede de "industriële mogelijkheden" van de Fa. Gebr. Rutgers leidde langzaamaan tot een inzicht in de meubelbranche, waardoor zonder al te veel risico aan uitbreiding van het assortiment gedacht kon worden. Deze ontwikkeling leidde tot de produktie van complete slaapkamerameublementen. Daarnaast werd ook veel klein meubilair vervaardigd, waaronder de niet uit de vooroorlogse huiskamer weg te denken gemakkelijke stoel bij de haard, ook wel rookstoel" genaamd. Terwijl de concurrentie zich steeds sterker ging specialiseren op het bouwtimmerwerk en dus bij haar "stiel" bleef, brachten Gebr. Rutgers de soepelheid op om juist in een moeilijke tijd een omschakeling te wagen en een andere markt te betreden. In 1932 werd een jaaromzet gehaald van 60 a 70 slaapkamers, ca. 200 rookstoelen en allerhande ander meubelwerk als tafels, stoelen, bijzettafels, strijkplanken etc. In 1938 treedt H.W. Rutgers, de zoon van de in 1924 tragisch omgekomen A.J. Rutgers in de zaak. Zijn moeder, de weduwe A.J. Rutgers, trekt zich dan uit de zaak terug. De leiding van de Fa. Gebr. Rutgers berust dan bij de heren R.J.W. en H.W. Rutgers.

1940-1945

De dreiging van de oorlog had het bedrijf doen besluiten te zorgen voor voldoende voorraden waarmee men althans zo lang mogelijk de produktie zou kunnen voortzetten. Op 13 juli 1940 echter werd het bedrijf door een brand getroffen waarbij gebouwen en voorraden tot de grond toe afbrandden. De brand was ontstaan in de stomerij, waar leuningen voor stoelen gebogen werden. Toch was ondanks de oorlogstijd de produktie na twee maanden al weer op gang dank zij de hulp van collegabedrijven (Deco en Kreeftenberg). De herbouw van het fabriekspand werd met voortvarendheid ter hand genomen en 5 maanden na de fatale brand kon men het nieuwe gebouw in gebruik nemen. De nuttige bedrijfsoppervlakte omvat dan ca. 800 in2. Omdat de ontwikkeling in de timmerfabriek zich al lang had bewogen in de richting van een meubelfabriek, lag het voor de hand dat bij de herbouw van het bedrijf geen rekening meer gehouden werd met de produktie van timmerwerk maken, waarbij men overigens uit twee kwaden moest kiezen: niet produceren en bet personeel in de "Arbeitseinsatz", danwel produceren, waarbij het personeel in elk geval thuis kon blijven. De produktie is doorgegaan totdat absoluut materiaalgebrek in het laatste halfjaar van de oorlog verder werken onmogelijk maakte. Op het einde van de oorlog heeft de Achterhoek flink te lijden gehad van oorlogshandelingen. De fabriek van Gebr. Rutgers ontsnapte daarbij ternauwernood aan een tweede ramp, toen bij een bombardement op Varsseveld ook de fabriek, zij het licht getroffen werd. Een voltreffer zou een enorme brand betekend hebben, want de ruimte deed op dat moment dienst als een bezineopslagplaats voor het Duitse leger.

Na de oorlog: grote ontwikkeling

Na de oorlog heeft zich pas de ontwikkeling voorgedaan die er uiteindelijk toe geleid heeft dat het bedrijf geworden is, zoals het er nu staat. Maar.daarvoor moest toch eerst nog even een periode van ontstellend materiaalgebrek overwonnen worden. Nederland was door de Duitsers leeggeroofd en de bevoorrading stagneerde door de verliezen aan transportmateriaal. Gebr. Rutgers hadden echter nog een partij eerste klas eiken in voorraad. En om dit nu aan eenvoudig te produceren artikelen te verdoen vond men zonde. Bovendien zouden de arbeiders er dan al te gauw aan uitgewerkt zijn, terwijl daarenboven nog geredeneerd werd dat in een tijd van materiaalschaarste een kwaliteitsartikel zijn geld dubbel en dwars zou opbrengen. Men ontwierp de zogenaamde "herenkamer". Dit ontwerp voorzag in een luxe bureau met stoel en zeer luxe boekenkast en op wens aangevuld met dito tafel en stoelen. Alles werd zoveel mogelijk in handwerk uitgevoerd en was voorzien van rijk handsnijwerk naar ontwerp van de beeldhouwer Anraad uit Winterswijk. De serie liep erg goed en met trots vertelt de inmiddels ook niet meer zo jonge R.J.W. Rutgers, dat deze herenkamers nog te zien zijn bij tal van burgemeesters en notarissen. Ook de directiekamer van het huidige bedrijf is nog van dergelijk meubilair voorzien. Met tegenzin voegt hij er overigens nog aan toe hoe in die tijd veel industriën zich moesten behelpen met bijvoorbeeld plaatmaterialen die bestonden uit twee lagen karton met daartussen als vulling en bindlaag: teer! Het werd zelfs gepresteerd deze plaat te fineren! Een uit nood geboren Engels patent.

Binnendeuren

Als in 1946 de beer W.J. Rutgers, zoon van R.J.W. Rutgers, in de zaak treedt is de materiaalschaarste nog ernstig. Toch begint zich af te tekenen wat er in de nieuwe naoorlogse situatie van het bedrijf gevraagd zal worden. De bouwnijverheid zal een enorme produktieverhoging moeten realiseren. De fabriekmatigheid waarmee het bedrijf van Gebr. Rutgers toen werkte stond echter niet meer toe dat men op vooroorlogse wijze machinaal maatwerk voor de bouw als ramen, kozijnen e.d. zou gaan maken. Nu was in die tijd een van de knelpunten een goede en voordelige binnendeur voor de woningwetbouw. Een collegabedrijf (Het Oosten) in Varsseveld bezat de licentierechten van een Zweeds patent voor binnendeuren in een soort sandwichconstructie (twee platen board op een houten randwerk en een vulling van elkaar kruisende lichte houten latten). Met "Het Oosten" werd overeengekomen, dat de produktie van deze deuren door de Gebr. Rutgers ter hand zou worden genomen en de verkoop door "Het Oosten". Wat wel vaker gebeurt met nieuwe produkten waar aanvankelijk niemand in gelooft, is ook hier gebeurd: de sandwichconstructie voor de binnendeur is algemeen geworden. De produktie nam zo'n omvang aan dat men voor de vraag kwam te staan in het vervolg alleen binnendeuren te gaan maken en de oorspronkelijke produkten af te stoten, dan wel een nieuwe fabriek te stichten waarin dan tevens de nieuwste inzichten en ervaringen verwerkt zouden worden. Het laatste gebeurde en onder de naam Svedex werd met "Het Oosten" een zelfstandige deurenfabriek opgericht. In 1956 vinden de veranderde bedrijfsverhoudingen hun weerslag in de omzetting van de Fa. Gebr. Rutgers in een naamloze vennootschap onder de naam NV Meubelfabriek RUVA, v/h Gebr. Rutgers. De directie wordt op dat moment gevormd door de heren R.J.W. Rutgers, H.W. Rutgers en W.J. Rutgers. Deze driekoppige bemanning heeft overigens slechts twee jaar geduurd. In 1958 overleed de heer H.W. Rutgers, hetgeen een gevoelig verlies voor het bedrijf betekende.

Meubelindustrie

Een meubelindustrie is gevoelig voor modeverschijnselen. Na de meer ronde vormen van kort voor en na de oorlog zien we strakke stijlen doorbreken. Ook komen er nieuwe materialen aan de markt waarmee vlakkere meubelen gemaakt kunnen worden die niet aan trek onderhevig zijn. Sandwichconstructies en spaanplaat voldoen aan deze voorwaarden. De verwerking van deze materialen en het zich specialiséren op een strakke stijl bracht ook een sterke specialisatie van het produktieproces met zich mee. De nieuwste machines werden aangeschaft zoals lijmpersen, lakgietmachines etc. etc. Met sandwichconstructies had men al ervaring opgedaan bij de produktie van binnendeuren. In dunnere uitvoeringen en in andere lengte- en breedtematen waren ze zeer bruikbaar in de meubelfabrikage. Alleen stelt het wel andere eisen aan het machinepark wanneer men slechts één lengte- en slechts enkele standaardbreedten maakt, danwel dat men in maatvoering moet kunnen variëren. Hetzelfde geldt voor de verwerking van spaanplaat en andere plaatmaterialen. Hiervan uitgaande kon men het assortiment gaan uitbreiden in de richting van keukens voor de woningbouw, losse kasten e.d. en in de meubelsector in de richting van luxe kasten, wandmeubels, strakke slaapkamers e.d., terwijl het bedrijf om het totale assortiment af te ronden enkele vertegenwoordigingen heeft van toeleveranciers. Op het gebied van binnendeuren maakt men alleen nog de luxe typen met edelfineren en hardhouten randafwerkingen. De bedrijfsgebouwen hebben zich de laatste decennia uitgebreid tot een areaal van ca. 12000 m².

Nieuw kantoor met showroom

De bouw van het nieuwe kantoorgebouw met showroom kan als een voorlopige afronding van het bedrijf gezien worden. Door de enorme uitbreiding in de laatste decennia was de behoefte aan een representatief gezicht sterk gegroeid en het gemis van een showroom om de meubelhandelaar en zijn client van dienst te zijn was eigenlijk ontoelaatbaar. Het Architectenbureau Vrieze uit Varsseveld heeft het uiterlijk voorzien van een representatleve geglazuurde groene gevelsteen met aluminium raamomlijstingen. Het interieur is in samenwerking met RUVA zelf smaakvol uitgerust met grotendeels in het bedrijf zelf vervaardigd meubilair en wandbekledingen. Met de opening van het nieuwe gebouw op 18 April 1975 hoopt RUVA een nieuwe periode van stabiele groei in te gaan.

Verantwoording:
Deze tekst is afkomstig uit het gedenkboekje, dat werd uitgegeven door B.V. Meubelfabriek Ruva, v/h Fa. Gebr. Rutgers in Varsseveld, ter gelegenheid van haar 60-jarig bestaan en de officiële opening van het nieuwe kantoorgebouw en showroom op 18 april 1975 De tekst werd samengesteld door J.C. van Klink te Zeddam.